NIET DAAR GIJ DUURT HET LANGST. Niet daar gij duurt het langst, O eerlijkheid, Niet daar het kwaad met angst De borst berijdt En donkere vizioenen; Om schoonheid en om goedheid zelf, Om zon in helder daggewelf, Om stralen, geuren, groenen; Om liedren, in het hart geleefd, Als uchtendvooglen opgestreefd Tot ruimer vrij- en vroo zijn; Daarom wil ik voor deugden staan, Uit smart gevlamde vreugden slaan En hooger menschen boô zijn, En lager menschen hulp; En als mijn woord zal zijn Een warme zonneschijn In de arme, koude stulp; Als 't kind de wees zal zeggen: Kom, eet van vaders brood - Dan mag mijn hoofd zich leggen, Het Volk is groot. 67 Uit de diepten, Amsterdam (S.L Van Looy) 1911, 85 p.